Swing
Het Swing tijdperk (ook wel het 'big band tijdperk' genoemd) was een periode van 1933 tot 1947 toen big band swing muziek het populairste was in de Verenigde Staten. In die tijd was het de populairste muziekstijl, maar het bestond al sinds de late jaren '20, gespeeld door zwarte bands zoals die van Duke Ellington, Jimmie Lunceford, Bennie Moten, Cab Calloway, Earl Hines, en Fletcher Henderson, en witte bands geleid door Jean Goldkette, Russ Morgan en Isham Jones. Een vroege mijlpaal van het tijdperk was het optreden van Benny Goodman in de 'Palomar Ballroom' in Los Angeles op 21 augustus 1935. In de jaren dertig waren er ook veel andere grote solisten: tenorsaxofonisten Coleman Hawkins, Ben Webster en Lester Young; altsaxofonisten Benny Carter en Johnny Hodges; drummers Chick Webb, Gene Krupa, Jo Jones en Sid Catlett; pianisten Fats Waller en Teddy Wilson; trompettisten Louis Armstrong, Roy Eldridge, Bunny Berigan en Rex Sterwart.
Experimenten met muziek is altijd populair geweest in Amerika. Ontwikkelingen in de jazzmuziek brachten ideeën tot stand bij Louis Armstron, Earl Hines, Fletcher Henderson, Duke Ellington en Jean Goldkette. In de band van Benny Goodman kwamen de meest uiteenlopende stijlen samen: de ensemble-stijl ontwikkeld door Fletcher Henderson; de riff-techniek van Kansas City; en de precisie en training van veel blanke muzikanten. De gemakkelijke melodische kwaliteit en de zuivere intonatie van Goodmans band maakt het ook mogelijk om jazz the 'verkopen' aan een groot publiek.
Swing bracht Louis Armstong, Billie Holiday, en vanaf 1938 ook Ella Fitzgerald. Andere muzikanten die naar voren kwamen tijdens deze tijd waren: Jimmy Dorsey, zijn broer Tommy Dorsey, Glenn Miller, Count Basie, Goodman's toekomstige rivaal Artie Shaw, en Woody Herman.
Meerdere factoren zorgde voor het eind van het Swing tijdperk: de muzikanten staking van 1942-1944 (de vakbond waartoe de meeste jazzmuzikanten behoorde vertelde haar leden om niet op te nemen totdat de platenmaatschappijen ermee instemden hen te betalen telkens wanneer hun muziek op de radio werd gespeeld), het eerdere verbod van ASCAP-nummers van radiostations, de Tweede Wereldoorlog, daardoor werd het voor de bands moeilijk om te touren, evenals 'cabaret tax', die maar liefst 30% bedroeg, de opkomst van de op zang gerichte pop en R&B, en de stijgende interesse in bebop. Hoewel sommige eind jaren '40 overleefde (Duke Ellington, Count Basie, Stan Kenton, Boyd Raeburn, Woody Herman), werden de meeste van hun concurrenten gedwongen te stoppen, waardoor het Swing tijdperk ten einde kwam.
Muzikale Elementen
Beat
Four beat rhythm, ontwikkeld door Louis Armstrong en Earl Hines, was de basis van de Chicago-stijl jazz, en van de swing-ritmische stijlen.
Ritme
Een paar maanden voordat Benny Goodman de nationale rage bekend als swing triggerde, stond 'Rhythm Is Our Business' op nummer 1. Dat nummer had al kenmerken van wat er aan zat te komen. Als ritme swing definieerde, lag de basis is de ritmesectie: piano, gitaar, bass, en drums.
In de big bands kwam de ritmesectie samen. Het zorgde voor een beat, en markte de harmonieën. Elke band had zijn eigen ritmische inval en complementeerde de stijl. Zo leken de ritmesecties van Ellington, Basie, en Lunceford, niets op elkaar. De ritmesectie kreeg meer aandacht dan normaal en ontwikkelde nieuwen technieken en ideeën.
Aan het eind van de dertiger jaren de rollen van de piano, bass, en drums waren compleet veranderd onder invloed van de Count Basie Orchestra. Vroege swing muziek vertrouwde heel erg op de bass en snare drums, met de high hat als tijdwaarnemer. Basie introduceerde een ritmisch spaarzame stijl van pianospel, met de nadruk op accenten, lead-ins, en fills. Beide veranderingen maakte de bass en gitaar belangrijke tijdwaarnemers. Het lichtere en schaarsere, maar meer dynamische ritmegevoel van de Basie-ritmesectie gaf solisten meer vrijheid en zette een trend die zou uitmonden in ritmische ideeën van bebop.
Instrumenten
To help bands adjust to the new groove, major changes were made in the rhythm section. While the bass drum continued to play a rock-solid four beat pulse, the tuba, commonly used in large dance bands of the 1920s, was replaced by the string bass. During the early years of recording, the tuba was able to project a clear, huffing sound. But the string bass had been replacing the tuba over the rhythmic devices available with it and many players, including Wellman Braud with Duke Ellington's band, showed that the instrument had a special percussive flavor when the strings were given a pizzicato "slap" (plucked rather than bowed). Change came gradually in the late 1920s, once word had gotten around about how well the string bass worked; many tuba players realized that they'd better switch instruments or lose their jobs. With Walter Page's bass replacing the tuba in Bennie Moten's Kansas City Orchestra, the way was laid clear for the band to develop the kinetic style of swing it would show under the leadership of Count Basie.
Om de bands te laten wennen aan de nieuwe groove zijn er grote veranderingen aangebracht in de ritmesectie. Terwijl de bass drum een viertakt bleef spelen, werd te tuba vervangen door de contrabas. Veel spelers, waaronder Wellman Braud, gaven aan dat de contrabas een speciale percussieve smaak had toen de snaren pizzicato gespeeld werden. Verandering kwam eind jaren twintig toen bekend was hoe het instrument werkte en veel tuba spelers, vrezend voor hun baan, wisselde van instrument.
De banjo werd vervangen door de gitaar, want die gaf een subtielere en stabielere puls in het basisritme.
Zoals vaak opgemerkt door commentatoren over de jazzgeschiedenis, zag het Swing-tijdperk de saxofoon in veel opzichten de trompet vervangen als het dominante jazz-solo-instrument. Swing arrangementen benadrukten vaak het rietgedeelte om de melodie te dragen, met trompetten die accenten en hoogtepunten bieden. Om deze reden veranderden de soorten solo-improvisaties in de jaren dertig dramatisch.
De piano-gitaar-bas-drums ritmesectie was standaard geworden en was goed te volgen. Goodman was er best goed in om een perfect dansritme te maken, afgewisseld met 'killer dillers' en langzamere stukken. Goodman had toparrangeurs in dienst zoals Fletcher Henderson, Jimmy Mundy, Deane Kincaide, Edgar Sampson, en Spud Murphy, die de melodie op de eerste plaats zetten, maar namen ook ritmische figuren mee en arrangementen schreven die opbouwde naar een logische climax. Goodman had in 1935 niet veel grote solisten in zijn band, in tegenstelling tot Duke Ellington, die zijn uiterste best deed om unieke individualisten in dienst te nemen, en Count Basie, die de nadruk legde op solisten, was Goodman vooral gefocust op dat zijn muziekanten perfect lazen, op een natuurlijke wijze samengingen, en het niet erg vonden te spelen onder een leider.